Gehaast verlaat ik het kantoor aan de Koningskade, ik moet de trein naar Utrecht CS halen om 20:55 vanaf Den Haag Centraal. Het is iedere keer hetzelfde liedje, ook vandaag weer. Te veel werk en te weinig uren in een dag. Fatsoenlijk een trein halen, zodat je jezelf niet een ongeluk hoeft haasten, is er niet bij. Ik doe het zelf, moet gewoon ook eerder weggaan.

Snel de spullen ingepakt om 20:30. De jas aantrekken doe ik in de lift, terwijl deze te langzaam naar beneden zakt. Er is tijd genoeg vanaf de 15de etage om jezelf aan te kleden. Eenmaal op straat is het donker en koud. De Koningskade is druk met auto’s die, vanaf de A12 via de Zuid-Hollandlaan, de kruising opdraaien. Ik moet lang wachten bij de verkeerslichten. Ik heb minder dan 20 minuten om de trein op spoor vijf te halen.

Terwijl ik wacht bij de kruising hoor ik ineens een gedempte stem. Onverstaanbaar voor mij door het voorbij razende verkeer. Ik kijk om me heen. Er staat een jonge vrouw een meter of drie bij me vandaan. Ze is, net als ik, de enige op dit tijdstip bij de oversteekplaats. Omdat ik haar wat te lang en vragend aankijk, kijkt ze geïrriteerd terug. Tot de vraag, wat zegt u?, komt het niet. Ze moet het wel geweest zijn, maar wat zei ze?

De verkeerslichten bij de zebra springen plots op groen en in een snelle draf steek ik over naar het Malieveld. Ik loop alleen, vluchtig over het voetpad langs de bomen. Wanneer ik naar links kijk, zie ik het donkere gapende gat van het Malieveld. Plots hoor ik opnieuw de gedempte stem. Weer versta ik niet wat er gezegd wordt. Ik kijk om me heen, maar zie niemand. Althans, niemand die dichtbij genoeg is. Ik begin te twijfelen aan mezelf. Is er iets met me?

Ik loop verder langs het paviljoen en zo Koekamp binnen. De ganzen liggen stil in het koude donkere water. De bankjes langs het voetpad zijn leeg. Met een ferme pas loop ik door, richting het station. Als ik moet wachten bij de oversteekplaats van de Bezuidenhoutseweg hoor ik opnieuw de gedempte stem. Weer onverstaanbaar, maar ik realiseer me nu dat het onder me vandaan komt.

Op het moment dat ik buk om mijn nieuwsgierige oor op de tegels van het voetpad te leggen, knalt er ineens een Mercedes-SUV over de lage betonblokken. Op zijn zijkant vliegt deze over mij heen en landt op zijn dak achter me op het fietspad. Als ik verschrikt en trillend opsta, hoor ik de stem ineens weer. Dit keer heel duidelijk: “Je staat bij me in het krijt, gozer”. Ik kijk weer om me heen, maar de paar mensen die er zijn, rennen naar de SUV. Onwaarschijnlijk dat zij het geweest zijn.

De trillingen lopen me over de rug, wat is dit? Als door een naald gestoken, steek ik ineens de Bezuidenhoutseweg over en zorg ik dat ik als de wiedeweerga op dat perron terechtkom. Ik denk niet na, wil alleen maar weg, naar huis. Ik besef me nog niet helemaal wat er zojuist allemaal gebeurd is. Wanneer ik met de trein het station verlaat richting Utrecht, prent ik mezelf in dat het toeval was. Nee, het was geluk, ja dat was het. Geluk dat ik bukte, om te luisteren. Maar waar naar precies? Ik krijg het koud bij de gedachte, ben ik doelbewust geholpen? Maar door wie of wat? En erger, tegen welke prijs?