Ze stond al meer dan een half uur voor zijn deur. In de regen, maar dat deerde haar niet. Haar blik gefocust op de knop van de deurbel. Ze twijfelde of ze zou gaan drukken. Of het nog gepast was om te drukken. Ze wist dat ze dit keer te ver was gegaan. Ze wist dat het nu mogelijk te laat was. Te laat om nog excuus aan te bieden.

Weer keek ze vertwijfeld naar de deurbel. Haar anders zo mooie haren zagen er niet uit door de regen. Wat zou ze moeten zeggen? Hoe zou hij reageren? Het was al de derde keer geweest, maar toch kwam ze altijd terug naar hem.

De andere keren was het onwetendheid. Dommigheid. Onoplettendheid. Maar nu had ze beter moeten weten, beter voorbereid moeten zijn op de valkuilen. Het ging allemaal ook zo snel. Alsof ze er ingeluisd was. Maar ze besefte dat ze zelf had moeten opletten.

Als ze uiteindelijk omdraait en weg wil rennen, komt hij met een ferme pas de tuin ingelopen. ‘Ik kom net bij de slager vandaan’, roept hij. Snel beschermt hij haar voor de regen en opent de voordeur. ‘Schatje’, zegt hij, ‘als we morgen weer kunnen barbecueën zal ik dan maar de hamburgers doen? Driemaal laten verbranden is scheepsrecht hé’.