De slagen van de klok in de kerktoren gaven aan dat ik opnieuw te laat voor het avondeten zou zijn. Klokkijken was nog niet een van mijn basisbekwaamheden in die tijd. Ik had van mijn ouders wel een mooi duikhorloge gekregen. Daar zat zo’n handige ring op die moeders op vijf uur draaide, zodat ik kon zien wanneer ik moest gaan rennen. Maar ja, als je aan het voetballen bent in de tuin achter het gemeentehuis en je bent aan het winnen, dan helpt zo’n duikhorloge ook niet om vijf uur.

Ik rende onder de kerktoren door, langs de gracht, zo door de poort naar huis. Ik wist dat moeders niet met open armen klaar zou staan. Dit was al de zoveelste keer namelijk. En op tijd thuis voor het eten was een norm die gehaald moest worden bij ons thuis. Mijn vader was diabeet en in die dagen was discipline en aardappelen wegen het enige voor hem waarmee hij controle hield. En die discipline werd ook van mij verwacht, van een jonge voetballer met duikhorloge.

Het eten smaakte goed, al was moeders wel op oorlogspad met me. Er werd niet veel gezegd aan tafel. Ik wist ook al welke penalty ik tegen zou gaan krijgen. In de tijd tussen het bidden na het eten en de enkele reis slaapkamer, kreeg ik nog even een opfrisser van het duikhorloge. Geslagen werd er nooit, maar een eenzame opsluiting was er geregeld voor me.

Want voetballen doe je namelijk met genopte schoenen en niet met een deel van een duikuitrusting. Vader werd nooit kwaad, hij was ook een voetballer. Hij snapte me wel. Hij zou me waarschijnlijk ook eerder een wedstrijdklok gegeven hebben dan een duikhorloge.

Het slaapkamerraam gaf een prima uitzicht op de buurt en ik droomde alweer het volgende duel in de tuin achter het gemeentehuis.